knul
Uiterlijk
- knul
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘jongen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1769 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | knul | knullen |
verkleinwoord | knulletje | knulletjes |
de knul m
- (informeel) jongen, jongeman
- Toen de knul opnieuw wilde aanvallen werd hij de school uit gewerkt en door een beveiliger staande gehouden.[2]
- (verouderd) iemand die sullig en onhandig is
- Het woord knul staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "knul" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "knul" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Stem 20 april 2011
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Informeel in het Nederlands
- Verouderd in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %