Naar inhoud springen

knipper

Uit WikiWoordenboek
  • knip·per
enkelvoud meervoud
naamwoord knipper knippers
verkleinwoord knippertje knippertjes

de knipperm [2]

  1. iemand die knipt
  2. iets waarmee men kan knippen
vervoeging van
knipperen

knipper

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van knipperen
    • Ik knipper. 
  2. gebiedende wijs van knipperen
    • Knipper! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van knipperen
    • Knipper je? 
94 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[3]