kleed uit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kleed uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitkleden

kleed (…) uit

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitkleden
    • Ik kleed uit. 
  2. gebiedende wijs van uitkleden
    • Kleed uit! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitkleden
    • Kleed je uit? 

Gangbaarheid