kiep

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  kiep    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• kiep

Woordherkomst en -opbouw

• In de betekenis van ‘hengselmand’ voor het eerst aangetroffen in 1477

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	kiep	kiepen
verkleinwoord	-	-

Zelfstandig naamwoord

de kiep v / m

1. (sport) keeper, doelverdediger

Werkwoord

vervoeging van
kiepen

kiep

1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kiepen
   

   • Ik kiep. 

2. gebiedende wijs van kiepen
   

   • Kiep! 

3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kiepen
   

   • Kiep je? 

Afgeleide begrippen

• kiepauto, kiepbak, kiepen, kieper, kiepkar, kieptakel, kiepwagen

Gangbaarheid

• Het woord kiep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kiep" herkend door:

76 %	van de Nederlanders;
56 %	van de Vlamingen.