karn
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- karn
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | karn | karnen |
verkleinwoord | karntje | karntjes |
Zelfstandig naamwoord
- (gereedschap) een vat met een stamper bedoeld om er room tot boter in te karnen
- De karn is nu geheel verdrongen door de boterbereidingsmachine.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
karnen |
karn
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van karnen
- Ik karn.
- gebiedende wijs van karnen
- Karn!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van karnen
- Karn je?
Gangbaarheid
- Het woord karn staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "karn" herkend door:
67 % | van de Nederlanders; |
51 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "karn" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ karn op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be