kanswoord
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- kans·woord
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van kans zn en woord zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kanswoord | kanswoorden |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
het kanswoord o
- (taalkunde) term waarmee in een uitspraak de mate van zekerheid wordt uitgedrukt
- ▸ Vooral in gesprekken gebruiken we daarom vaak kanswoorden (onwaarschijnlijk, grote kans, misschien) of frequentiewoorden (vaak, nooit, meestal). Deze uitspraken geven indirect al de statistische onzekerheid aan. (…) Gebruikt jouw arts toch een keer een kanswoord? Vraag dan om verduidelijking.[1]
- ▸ Bij bepaling van de intensiteit van een kanswoord zouden dan ook niet één maar twee getallen moeten worden toegekend: een getal tussen 0 en 1 dat aangeeft, welke intensiteit gemiddeld gesproken door taalgebruikers aan een bepaald woord wordt toegekend (= de kans), en daarnaast een getal dat laat zien hoe groot de verschillen van mening daarover zijn tussen taalgebruikers (= de kansvariatie).[2]
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord 'kanswoord' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie Sanne J.W. Willems“Hoe vaak is vaak?” (11 august 2021) op sannejwwillems.nl
- ↑ J.J. van Cuilenburg“Tekst en betoog: naar een computer gestuurde inhoudsanalyse van betogende teksten” (1988), Sectie Communicatiewetenschap, Vrije Universiteit, Amsterdam, ISBN 9789062837236, p. 34
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Taalkunde in het Nederlands
- Niet in Woordenlijst Nederlandse Taal