jein

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • jein
enkelvoud meervoud
naamwoord jein jeinen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het jeino

  1. (scheepvaart) een ondersteunende pakking
    • [...] terwijl door een hevige stortzee kluiverboom, buiten-kluiverboom, blindraa, boegpomp, het potdeksel (in de bakboordsboeg), kombuis, varkenshokken en een gedeelte van de verschansing werd weggeslagen; de geheele stevennaad (boven water) en bijna alle deknaden opensprongen en twee hoofdtouwen van het fokkewant braken, zoodat men er jeinen op moest slaan, om de mast te verzekeren.[1] 

Werkwoord

vervoeging van
jeinen

jein

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jeinen
    • Ik jein. 
  2. gebiedende wijs van jeinen
    • Jein! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jeinen
    • Jein je? 

Gangbaarheid

3 % van de Nederlanders;
5 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Nieuwe Rotterdamsche courant 11-11-1862
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • jein
Woordherkomst en -opbouw

Bijwoord

jein

  1. ja en nee; antwoord dat aangeeft dat een gestelde vraag zowel bevestigend als ontkennend wordt beantwoord, afhankelijk van de gekozen invalshoek