inwippen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·wip·pen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

inwippen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inwippen
wipte in
ingewipt
zwak -t volledig
  1. overgankelijk met een snelle beweging ergens naar binnen gaan
     Hij moet de societeit voorbij. ‘Wacht! misschien zit er wel een van de vrienden te lezen. Even inwippen en kijken!’ In de leeszaal vindt hij niemand, in de biljartkamer slechts een paar jongelui, die carambole spelen. ‘Dan in 's hemelsnaam maar naar huis.’[1]

Gangbaarheid

62 % van de Nederlanders;
58 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron
    Justus van Maurik
    “Verspreide novellen” (1885)
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be