invlieger
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- in·vlie·ger
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van invliegen met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | invlieger | invliegers |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de invlieger m
- (luchtvaart) piloot die een nieuw type vliegtuig uitprobeert
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord 'invlieger' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "invlieger" herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
69 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be