inruimen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·rui·men
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inruimen
ruimde in
ingeruimd
zwak -d volledig

Werkwoord

inruimen [1]

  1. overgankelijk (schoonmaken door) plaatsen in
    • Er wordt wel eens gezegd dat er hele echtelijke ruzies ontstaan over het juist inruimen van de vaatwasser 
  2. overgankelijk vrij maken voor iets of iemand
    • Ik wilde vooral veel plaats inruimen om samen te eten 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
66 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen