inperking
Uiterlijk
- in·per·king
- Naamwoord van handeling van inperken met het achtervoegsel -ing[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | inperking | inperkingen |
verkleinwoord |
de inperking v
- maatregelen die je handelen binnen al of niet gewenste grenzen houdt
- Bij de ARD bracht Sandra Maischberger een extra aflevering van haar praatprogramma. De discussie was scherp, maar bleef binnen de perken; Wilders zou het een beetje tam hebben gevonden. Het geluid van Herrmann galmde na. Rechts Duitsland roept om meer bewapening en controle, links Duitsland waarschuwt voor de inperking van de vrijheid die daarvan het gevolg kan zijn. „Het wordt wel heel ongezellig als we het hele land volhangen met videocamera’s”, zei journalist Stefan Aust. [2]
- Het woord inperking staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "inperking" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Frits Abrahams 21 december 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be