inperken

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·per·ken
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

inperken

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inperken
perkte in
ingeperkt
zwak -t volledig
  1. begrenzen, binnen de perken houden, in bedwang houden
    • De woningmarkt is aangetrokken en de kostenstijgingen in de zorg zijn ingeperkt. Het begrotingstekort daalt volgend jaar naar 0,5 procent en ook de staatsschuld daalt snel richting 60 procent van ons nationaal inkomen. [1] 

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Troonrede 2016
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be