incasseringsvermogen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·cas·se·rings·ver·mo·gen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord incasseringsvermogen incasseringsvermogens
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het incasseringsvermogeno

  1. het vermogen om een aanval te kunnen verdragen
    • Bladert men zijn acht jaargangen door, dan vindt men er vrijwel alle grote namen uit die tijd in terug en bovendien een belangwekkende hoeveelheid kleine, die groot hadden kunnen worden. Het hoeft dus niemand te verbazen dat men in vakkringen met ontzag over de fijne neus van Haas sprak en spreekt, een term die ik liever gebruik dan het minder toepasselijke woord intuïtie. Daar komt bij dat Haas over een groot incasseringsvermogen beschikte als hij door beroemdheden uit die tijd werd aangevallen. [2] 
  2. het vermogen om je te kunnen aanpassen aan vervelende omstandigheden
    • Gelukkig, of helaas, moest het meisje eruit. Op de hoek van Market Street en Van Ness zette ze haar conversatie vrolijk voort, even hard en met hetzelfde gebrek aan compassie met het incasseringsvermogen van haar omstanders.[3]  
Synoniemen
  • wel tegen een stootje kunnen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Voskuil, J.J.
    Ik ben ik niet 2014 ISBN 978-90-282-6065-8 pagina 185
  3. Spaan, Henk
    Oude vrienden 2014 ISBN 978-90-254-4334-4 2015 pagina 15