inblazing
Uiterlijk
- in·bla·zing
- naamwoord van handeling van inblazen met het achtervoegsel -ing[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | inblazing | inblazingen |
verkleinwoord |
de inblazing v
- gedachte die door iets of iemand anders opgewekt wordt
- ▸ De inblazing is alleen maar een aanzet of een voorstel, hetzij van de duivel, hetzij van een instrument van de duivel, geheel en al buiten ons. Dit kan bij ons geen zonde heten als er maar geen vermaak of inwilliging bijkomt. Dat zijn tekenen van zwakheid.[2]
- Het woord inblazing staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "inblazing" herkend door:
55 % | van de Nederlanders; |
57 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Simon Oomius“Satans inblazing” (13-06-2016), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be