ijsberen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ijs·be·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘rusteloos heen en weer lopen’ voor het eerst aangetroffen in 1897 [1]
  • samenstelling van  ijs  en  beren  [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ijsberen
ijsbeerde
geijsbeerd
zwak -d volledig

Werkwoord

ijsberen

  1. inergatief rusteloos heen en weer lopen
    • Loop niet zo te ijsberen, joh. 

Zelfstandig naamwoord

de ijsberenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord ijsbeer

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen