ijsbeerde
Uiterlijk
- ijs·beer·de
vervoeging van |
---|
ijsberen |
ijsbeerde
- enkelvoud verleden tijd van ijsberen
- Ik ijsbeerde.
- Jij ijsbeerde.
- Hij, zij, het ijsbeerde.
- Ik ijsbeerde.
- Het woord ijsbeerde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.