husky

Een husky voor een slee in Canada.

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  husky    (hulp, bestand)
• IPA: / ˈhʏski / (2 lettergrepen)

Woordafbreking

• hus·ky

Woordherkomst en -opbouw

• van Engels husky, aangetroffen vanaf 1908 (zie laatste vindplaats hieronder)

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	husky	husky's
verkleinwoord	-	-

Zelfstandig naamwoord

de husky m

1. hond uit een ras dat in gebieden rond de Noordpool als lastdier en sledehond wordt gebruikt

   • Goedkoop is zon hondenslede-avontuur niet. Vier uur les per dag komt op duizend Schilling, ruim 160 gulden. Om een beetje koetsier te worden heb je toch al gauw een weekje nodig. De belangstelling voor de lessen neemt toe, want steeds meer mensen gaan tegenwoordig over tot de aanschaf van een husky, ook in Nederland, zegt Renate Rohrer. 
   • De husky is vechtlustiger, woester en minder gemakkelijk om mee om te gaan dan de Malamoet; maar daarentegen breekt hij zich nog baan door de diepe sneeuw, als de Malamoet het opgeeft. 

Synoniemen

• poolhond

Gangbaarheid

• Het woord husky staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "husky" herkend door:

90 %	van de Nederlanders;
90 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Engels

Woordherkomst en -opbouw

• ontstaan als uit een verbastering van  Eskimo bn  ("Esky")

enkelvoud	meervoud
husky	huskies

Zelfstandig naamwoord

husky

1. poolhond

Overerving en ontlening

• Frans: husky
• Nederlands: husky

Frans

Woordherkomst en -opbouw

• van Engels husky

Zelfstandig naamwoord

husky m

1. poolhond