hotelmanager
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ho·tel·ma·na·ger
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van hotel en manager
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hotelmanager | hotelmanagers |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de hotelmanager m
- (beroep) directeur, leidinggevende, beheerder van een hotel
- Alleen de Arabieren blijven komen, constateert de hotelmanager. „Die leven altijd in chaos, zij zijn het gewend. Europeanen zijn niet gewend aan bommen. Daarom zijn ze bang en ze hebben gelijk.” [1]
- ▸ Onder het koken vertelde Barbie mij over zijn werk als hotelmanager en hoe zwaar het was om jarenlang voor dag en dauw op te moeten staan en op alle feestdagen te moeten werken.[2]
Gangbaarheid
- Het woord hotelmanager staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hotelmanager" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ NRC Marloes de Koning Mark Duursma 30 juni 2016
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be