hoognodig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hoog·no·dig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen hoognodig hoognodiger hoognodigst
verbogen hoognodige hoognodigere hoognodigste
partitief hoognodigs hoognodigers -

Bijvoeglijk naamwoord

hoognodig

  1. heel erg en direct nodig
    • Aan die ongelijkheid moet hoognodig een eind komen, vindt Thomsen, die de schuld deels bij de vrouwen zelf legt.[1] 
     En met de Duitse organisatie en techniek kon er de hoognodige orde komen in het Franse gekkenhuis.[2]
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. NRC Henk Stouwdam 10 oktober 2016
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044628142
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be