hoogbouw

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hoog·bouw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hoogbouw
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de hoogbouwm

  1. een gebouw met zoveel verdiepingen dat een lift verplicht is (in Nederland meer dan 5 verdiepingen)
    • In tien jaar groeide de stad uit tot een metropool van 6 miljoen inwoners, nu met veel hoogbouw en met een omvangrijke stedelijke middenklasse.[3] 
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen