hofmakerij

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

de hofmakerij
Uitspraak
Woordafbreking
  • hof·ma·ke·rij
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hofmakerij hofmakerijen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de hofmakerijv

  1. heel erg vriendelijk tegen iemand doen omdat je een liefdesrelatie met die persoon wilt aangaan
    • Niet alle mannen zijn even romantisch, maar sommige excelleren in hofmakerij: dat bevestigt dit filmpje maar eens.[2] 
    • Hoofdonderzoeker Nick Neave en collega's gaan ervan uit dat dansen te maken heeft met het lokken van een partner. Zoals ze in formele wetenschapstaal noteren: 'Dans komt veelvuldig tot uitdrukking in een context van hofmakerij'.[3] 
  2. (figuurlijk) vriendelijk tegen elkaar doen om tot een samenwerking te komen
    • Door de mislukte voorzomerse hofmakerij staan SP en PvdA verder van elkaar af dan ooit. Wel waagt nu vakbond FNV een poging de scherven te lijmen en alsnog een links ’zorgblok’ te vormen. Ook GroenLinks wordt daarbij betrokken.[4] 
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf ELSKE VAN DER VELDEN 08 nov. 2012
  3. de Telegraaf Maarten Keulemans 10 februari 2017
  4. de Telegraaf INGE LENGTON EN LISE WITTEMAN 25 nov. 2016
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be