hiver
Uiterlijk
- hi·ver
Naar frequentie | 5961 |
---|
hiver
- zwakke verbuiging tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hive
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
hiver | l'hiver | hivers | les hivers |
hiver m
- winter
- «Dans l'hiver, nous allons toujours skier dans les Alpes.»
- In de winter gaan wij altijd in de Alpen skiën.
- «Dans l'hiver, nous allons toujours skier dans les Alpes.»
- hi·ver
Naar frequentie | 10203 |
---|
hiver
- zwakke verbuiging tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hive
- hi·ver
hiver
- zwakke verbuiging tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hiva
hiver
- zwakke verbuiging tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hive
Categorieën:
- Woorden in het Deens
- Woorden in het Deens van lengte 5
- Woorden in het Deens met audioweergave
- Werkwoordsvorm in het Deens
- Woorden in het Frans
- Woorden in het Frans van lengte 5
- Woorden in het Frans met audioweergave
- Woorden in het Frans met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Frans
- Woorden in het Noors
- Woorden in het Noors van lengte 5
- Woorden in het Noors met audioweergave
- Woorden in het Noors met IPA-weergave
- Werkwoordsvorm in het Noors
- Woorden in het Nynorsk
- Woorden in het Nynorsk van lengte 5
- Woorden in het Nynorsk met audioweergave
- Woorden in het Nynorsk met IPA-weergave
- Werkwoordsvorm in het Nynorsk