hiver

Uit WikiWoordenboek

Deens

Uitspraak
Woordafbreking
  • hi·ver
Naar frequentie 5961

Werkwoord

hiver

  1. zwakke verbuiging tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hive


Frans

Uitspraak
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  hiver     l'hiver     hivers     les hivers  

Zelfstandig naamwoord

hiver m

  1. winter
    «Dans l'hiver, nous allons toujours skier dans les Alpes.»
    In de winter gaan wij altijd in de Alpen skiën.


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • hi·ver
Naar frequentie 10203

Werkwoord

hiver

  1. zwakke verbuiging tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hive



Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • hi·ver

Werkwoord

hiver

  1. zwakke verbuiging tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hiva
Schrijfwijzen

Werkwoord

hiver

  1. zwakke verbuiging tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hive
Schrijfwijzen