handel af
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- han·del af
Woordherkomst en -opbouw
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afhandelen |
handel af
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afhandelen
- Ik handel af.
- gebiedende wijs van afhandelen
- Handel af!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afhandelen
- Handel je af?
Gangbaarheid
- Het woord handel af staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.