handbalvereniging

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hand·bal·ver·eni·ging
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord handbalvereniging handbalverenigingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de handbalverenigingv

  1. (sport) vereniging van handbalspelers
     Bij het clubhuis in Sportpark de Marslanden in Zwolle hangt de geel-witte verenigingsvlag halfstok. Het is vakantie, nogal wat mensen zijn de stad uit. Maar toch kwamen veel leden van handbalvereniging SV Zwolle vandaag naar de kantine.[1]
     Handbalvereniging Aalsmeer en trainer Björn Budding gaan na het seizoen uit elkaar. De coach van de herenploeg heeft aangegeven dat hij te weinig tijd heeft om de landskampioen te trainen.[2]
Synoniemen


Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 17 januari 2024 Weblink bron “"Het voelt zo onwerkelijk"” (Maandag 21 juli 2014, 22:13), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 17 januari 2024 Weblink bron “Trainer Budding verlaat Aalsmeer” (Donderdag 8 april 2010, 11:01), NOS