handbal

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hand·bal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord handbal handballen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

handbal o

  1. (sport) teamsport waarbij de bal in het doel van de tegenpartij gegooid moet worden.
    • Handbal is een sport waarbij veelvuldig lichamelijk contact plaatsvindt.[1] 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord handbal handballen
verkleinwoord handballetje handballetjes

Zelfstandig naamwoord

handbal m

  1. kleine bal waarmee men gooit.
Hyperoniemen
Verwante begrippen
enkelvoud meervoud
naamwoord handbal handballen
verkleinwoord handballetje handballetjes

Zelfstandig naamwoord

handbal m

  1. (anatomie) deel van de hand

Werkwoord

vervoeging van
handballen

handbal

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van handballen
    • Ik handbal. 
  2. gebiedende wijs van handballen
    • Handbal! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van handballen
    • Handbal je? 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Handbal, psb.eu
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be