Naar inhoud springen

gueule

Uit WikiWoordenboek
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  gueule     la gueule     gueules     les gueules  

gueule v

  1. (spreektaal) mond, bek
    «Ferme ta gueule ou je t’en colle une!»
    Hou je kop dicht of je krijgt een dreun!
    «Lui, il a la plus grande gueule du bahut!»
    Hij heeft de grootste bek van de school! [2]
  2. (spreektaal) smoel, gezicht
    «Elle a de la gueule ta bécane avec ce pot chromé.»
    Je motorfiets ziet er gaaf uit met die verchroomde uitlaat. [2]
vervoeging van
gueuler

gueule

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van gueuler
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van gueuler
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van gueuler