grootmoederschap
Uiterlijk
- groot·moe·der·schap
- afleiding van grootmoeder met het achtervoegsel -schap[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | grootmoederschap | |
verkleinwoord |
het grootmoederschap o
- het zijn van een oma
- ▸ Wat kon papa anders doen dan er hummend mee instemmen? Maar hoe was de jongen aan die ideeën gekomen? Heiligen? Waarschijnlijk die katholieke oma die nu het grootmoederschap had opgezegd.[2]
- Het woord grootmoederschap staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Zij die dromen doden slapen nooit” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044640496