gewin
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ge·win
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gewin | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
het gewin o
- voordeel, winst
- Het gewin was groot voor het bedrijf.
- „Baas Becking vindt dat de mens op een verpletterende manier met de wereld omgaat, en te veel gericht is op economisch gewin. Hij beschrijft de mens als een plaag, vanwege de sterk toenemende bevolkingsgroei.” [1]
Werkwoord
vervoeging van |
---|
gewinnen |
gewin
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gewinnen
- Ik gewin.
- gebiedende wijs van gewinnen
- Gewin!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gewinnen
- Gewin je?
Gangbaarheid
- Het woord gewin staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "gewin" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ www.nrc.nl (17 apr 2020)
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Oudnederlands
Zelfstandig naamwoord
gewin
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Voorvoegsel ge- in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 98 %
- Prevalentie Vlaanderen 92 %
- Woorden in het Oudnederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Oudnederlands