gevloek
Uiterlijk
- ge·vloek
- Naamwoord van handeling van vloeken met het voorvoegsel ge-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gevloek | |
verkleinwoord |
het gevloek o
- het aanhoudend vloeken
- Rafaël aspireerde het allerhoogste - ook als jonge kunstenaar. Het is door die oneffenheden in dat jonge werk, het gepruts, gepoets en ongetwijfeld gevloek waarmee correctie op correctie is doorgevoerd, dat de held van later met zijn voeten op aarde komt. Het is alsof de kunstenaar, door de eeuwen heen, zijn adem over je uitblaast. Zacht en plotseling. Net als in het Pantheon. [1]
- Het woord gevloek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gevloek" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ NRC Lucette ter Borg 15 februari 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be