gesnauw
Uiterlijk
- ge·snauw
- naamwoord van handeling snauwen met het voorvoegsel ge-[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gesnauw | |
verkleinwoord |
het gesnauw o
- het voortdurend boos en geïrriteerd spreken of schreeuwen
- Als je ziet welke toon kinderen in films tegen hun ouders aanslaan en omgekeerd. Dat gesnauw, heel onevenwichtig, bijna alsof er geen enkele liefde meer bestaat. [2]
- Slaan met deuren, gesnauw, chagrijnige blikken, sterk wisselende emoties. Nee, het gaat hier niet om een kind van 3, maar om een puberende tiener. Al lijken die twee wel sterk op elkaar, vindt een meerderheid van de ouders. Het enige verschil? Het opvoeden van een puber zou veel zwaarder dan de zorg voor een jong kind.[3]
- Het woord gesnauw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gesnauw" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Het Parool 27 MEI 2008 Nuances van een oorlog
- ↑ de Telegraaf 19 jan. 2013 'Puber erger dan pasgeboren baby'
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be