geslijm

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·slijm
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord geslijm -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het geslijmo

  1. niet gemeende bijval of eerbetoon, onderdanig gedrag
    • In het Midden-Oosten kan een stevige opstelling op meer begrip rekenen dan geslijm, adviseert Marcel Kurpershoek. „Het is zinloos om met salafisten in discussie te gaan over hun zienswijzen.” [1]
    • Aanvaard, o Rembrandt, 't Feestgerijm
      Van Scharten en van Looy,
      Van Deyssel's woordkunstig geslijm,
      Van „magnifiek" allooi(…)
       [2]
  2. overdreven lief en sentimenteel vertoon
    • De geboorte van Christus hoorde je sober, zonder allerlei versieringen en het geslijm van Bing Crosby, te gedenken. [3]

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen