geloer
Uiterlijk
- ge·loer
- naamwoord van handeling van loeren met het voorvoegsel ge-[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geloer | |
verkleinwoord |
het geloer o
- aanhoudend, aandachtig, stiekem staren
- ▸ Het meest nog verontrustte hem dat geloer naar die opzichtige Italiaanse dassen.[2]
- ▸ Het bedrijf gaat ook in op de meerwaarde die de broek heeft ten opzichte van de mobiele telefoon. Volgens Spinali zorgt dat constante geloer op onze telefoon ervoor dat we massaal in een burn-out terechtkomen.[3]
- Het woord geloer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij , ISBN 9789023479925
- ↑ Weblink bron Bonne Kerstens“Vibrerende broek vertelt je wanneer je te laat bent” (08-01-2018), Tubantia