Naar inhoud springen

gejouw

Uit WikiWoordenboek
  • ge·jouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gejouw
verkleinwoord

het gejouwo

  1. boos geschreeuw
    • CDA-onderwijswoordvoerder Harry van der Molen probeerde de zaal er nog van te overtuigen dat de maatregel afgestudeerde studenten in de toekomst slechts drie euro per week extra gaat kosten. Vanuit het CDJA werd daarop honend gereageerd: de jongeren benadrukten dat bij een terugbetaaltermijn van 35 jaar de rekening oploopt tot ‘duizenden euro’s’. Een poging van Buma om op het podium van het CDJA te horen waar het geld dan vandaan moet komen werd met gejouw uit de zaal ontvangen. [2] 
    • Veel filmpers op het festival laat na persvoorstellingen met gejuich of gejouw weten of een film ze bevallen is. Het was deze editie de eerste maal dat een titel die aan de pers werd vertoond dit hoongeroep ten deel viel. [3] 
85 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]