Naar inhoud springen

geilbekken

Uit WikiWoordenboek
Versie door Kvdrgeus (overleg | bijdragen) op 23 aug 2018 om 20:08
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
  • geil·bek·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
geilbekken
geilbekte
gegeilbekt
zwak -t volledig

geilbekken

  1. inergatief (informeel) wellustig praten, vuilbekken
    • Tegen ons moeder hoorde ik hem zeggen dat de soldaten naar haar liepen te geilbekken. Ze konden ons beter niet zien staan. Ons moeder trok me bezorgd dichter tegen zich aan. Ik keek onder Frenskes arm door naar het geilbekken van de soldaten. [1]
74 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[2]