gastritis
Uiterlijk
- gas·tri·tis
- Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘ontsteking van maagslijmvlies’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1]
- met het voorvoegsel gastr- en met het achtervoegsel -itis [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gastritis | gastritissen |
verkleinwoord |
de gastritis v
- (medisch) maagwandontsteking
- Het woord gastritis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gastritis" herkend door:
69 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "gastritis" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ gastritis op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Voorvoegsel gastr- in het Nederlands
- Achtervoegsel -itis in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Medisch in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 69 %
- Prevalentie Vlaanderen 83 %