garfhoop

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • garf·hoop
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord garfhoop garfhopen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de garfhoopm

  1. (landbouw), (verouderd) een hoop vers afgesneden (rogge)halmen die klaarliggen om gebundeld te worden
     De pikke in d'eene, den haak in de andere hand, gaan de slagen regelmatig; de halmen tegen den wortel afgesneden, reuzelen over malkaar, worden met den haak opgevangen, in garfhoop achteruitgetrokken, waar ze in reek gereed liggen om gebonden te worden.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron
    Streuvels, Stijn
    “De maanden” (1942), Veen