gap

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gap

Werkwoord

vervoeging van
gappen

gap

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gappen
    • Ik gap. 
  2. gebiedende wijs van gappen
    • Gap! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gappen
    • Gap je? 

Gangbaarheid

61 % van de Nederlanders;
52 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be


Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
gap gaps

Zelfstandig naamwoord

gap

  1. gat, opening
  2. afstand