gåtid

Uit WikiWoordenboek

Deens

Uitspraak
Woordafbreking
  • gå·tid
Woordherkomst en -opbouw
  • Samenstelling van de Deense woorden en tid
Naar frequentie 11176
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   gåtid     gåtiden     gåtider     gåtiderne  
genitief   gåtids     gåtidens     gåtiders     gåtidernes  

Zelfstandig naamwoord

gåtid, g

  1. de tijd te lopen, de tijd te voet
    «Gåtiden fra bussen til stationen er otte minutter.»
    De tijd te lopen van de bus naar het station duurt acht minuten.