frappe

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • frap·pe
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord frappe frappen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de frappev

  1. (communicatie) verassend onderdeel van een boodschap waardoor de strekking nog meer opvalt, het punt waar het op aankomt
    • Weg gaat over millennials tegen de babyboomers. En die babyboomers kunnen ook de veeleisende klanten zijn, met wie Neuteboom wordt geconfronteerd als ze achter de toonbank in de slagerij staat. Daarover vertelt ze buitengewoon kleurrijke verhalen. Maar iets te vaak eindigt zo’n verhaal met geëxalteerde afschuw – zonder een doordachte frappe waarmee die vorige generatie afdoende op haar nummer wordt gezet. [2]
Synoniemen

Gangbaarheid

37 % van de Nederlanders;
28 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen


Frans

Werkwoord

vervoeging van
frapper

frappe

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van frapper
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van frapper
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van frapper