fiska

Uit WikiWoordenboek

Faeröers

Uitspraak
Woordafbreking
  • fis·ka

Zelfstandig naamwoord

fiska

  1. genitief onbepaald mannelijk meervoud van fiskur


IJslands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fis·ka
Naar frequentie 7578

Zelfstandig naamwoord

fiska

  1. genitief onbepaald mannelijk meervoud van fiskur

Zelfstandig naamwoord

fiska

  1. accusatief onbepaald mannelijk meervoud van fiskur


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • fis·ka
Naar frequentie 65983
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud fiska
o enkelvoud fiska
meervoud fiska
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
fiska

Bijvoeglijk naamwoord

fiska

  1. gevist
  2. opgevist
Schrijfwijzen

Werkwoord

fiska

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van fiske
Schrijfwijzen

fiska

  1. voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van fiske
Schrijfwijzen

fiska

  1. voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van fiske
Schrijfwijzen

Zelfstandig naamwoord

fiska

  1. nominatief bepaald onzijdig meervoud van fiske
Schrijfwijzen


Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • fis·ka
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud fiska
o enkelvoud fiska
meervoud fiska
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
fiska

Bijvoeglijk naamwoord

fiska

  1. gevist
  2. opgevist

Werkwoord

fiska

  1. onbepaalde wijs, tweede vorm naast amme, zie aldaar

fiska

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van fiska

fiska

  1. voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van fiska

fiska

  1. voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van fiska

fiska

  1. gebiedende wijs van fiska
Schrijfwijzen

Werkwoord

fiska

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van fiske

fiska

  1. voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van fiske

fiska

  1. voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van fiske

fiska

  1. gebiedende wijs van fiske
Schrijfwijzen


Zweeds

Uitspraak
stamtijd
infinitief verleden
tijd
supinum
fiska
fiskade
fiskat
volledig

Werkwoord

fiska

  1. vissen