financiën
Uiterlijk
- fi·nan·ci·en
- alleen meervoud, via Middelnederlands financien van Frans finances of middeleeuws Latijn financia, in de betekenis van ‘geldwezen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1459 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | - | financiën financies |
verkleinwoord | - | - |
de financiën mv
- geldmiddelen van een persoon of instelling
- Ik wil een nieuwe computer maar mijn financiën staan me dat niet toe.
- Het woord financiën staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "financiën" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ financiën op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "financiën" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 4 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Woord alleen in meervoud in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 97 %
- Prevalentie Vlaanderen 97 %