fijt
Uiterlijk
- fijt
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fijt | - |
verkleinwoord | - | - |
- (medisch) verergering van een nagelriemontsteking (paronychia) naar een ontsteking van de gehele vinger
1. ontsteking aan vinger
- Het woord fijt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fijt" herkend door:
46 % | van de Nederlanders; |
39 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "fijt" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ fijt op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be