fictief
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- fic·tief
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verdicht’ voor het eerst aangetroffen in 1822 [1]
- afgeleid van fictie met het achtervoegsel -ief
- afgeleid van het Franse fictif of daarvoor van het Latijnse 'fictus'
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | fictief | fictiever | fictiefst |
verbogen | fictieve | fictievere | fictiefste |
partitief | fictiefs | fictievers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
fictief
- niet werkelijk bestaand maar ter wille van een beschouwing verondersteld, verzonnen
Synoniemen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord fictief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "fictief" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.