fictie
Uiterlijk
- fic·tie
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘niet op werkelijkheid berustende voorstelling’ voor het eerst aangetroffen in 1566 [1]
- Naamwoord van handeling van fingeren met het achtervoegsel -tie
- afgeleid van het Franse fiction of daarvoor van het Latijnse 'fictiō'
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fictie | ficties |
verkleinwoord | - | - |
de fictie v
- niet op werkelijkheid berustende voorstelling die men als uitgangspunt aanneemt
- Het idee dat de werkkampen voor commerciële doelstelling worden omgebouwd en in eerste instantie geen onderwijzende functie zullen hebben, zou kunnen leiden tot 'pseudo-historische fictie' en 'een valse voorstelling van wat er echt gebeurd is'. [2]
- (letterkunde) vertelwijze waarbij gebruikgemaakt wordt van verzonnen elementen
- Het woord fictie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fictie" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "fictie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tubantia Sacha Kester 27-03-14 Siberische republiek wil toeristenresorts in goelagkampen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be