familiaal

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fa·mi·li·aal
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen familiaal familialer familiaalst
verbogen familiale familialere familiaalste
partitief familiaals familialers -

Bijvoeglijk naamwoord

familiaal

  1. gemoedelijk, de familie betreffend
    • Hij werd door zijn vriend of een heel familiale manier begroet. 
  2. familiale verzekering: een verplichte WA-verzekering
  3. voorkomen van ziekte in de familie zonder dat de erfelijkheid duidelijk is
    • Er is zeker een verhoogd familiaal voorkomen van TBC maar daarom is het nog geen erfelijke ziekte. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

84 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be