expedir
Uiterlijk
- ex·pe·dir
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
expedir |
expedía |
expedido |
volledig |
expedir
- overgankelijk verzenden, versturen, expediëren, verschepen
- afgeven, verstrekken (van papieren, documenten)
- afhandelen, afwerken
- expedir in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española