eskader
Uiterlijk
- es·ka·der
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vlootafdeling’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1631 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | eskader | eskaders |
verkleinwoord | eskadertje | eskadertjes |
het eskader o
- (scheepvaart), (militair) een groep oorlogsschepen die onder hetzelfde commando staat en zelfstandig kan opereren, maar te klein is om een vloot genoemd te worden
- Het woord eskader staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "eskader" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "eskader" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Scheepvaart in het Nederlands
- Militair in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 81 %
- Prevalentie Vlaanderen 83 %