eczeem
Uiterlijk
- ec·zeem
- Leenwoord uit het Grieks, in de betekenis van ‘huiduitslag’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | eczeem | eczemen |
verkleinwoord |
het eczeem o
- (medisch) oppervlakkige vaak jeukende huidontsteking die gepaard gaat met schilfers, bulten, kloofjes en korstjes; meestal veroorzaakt door een allergische reactie
- bakkerseczeem, beroepseczeem, clownseczeem, contacteczeem, kapperseczeem, luiereczeem, zomereczeem, zwemmerseczeem
1. oppervlakkige huidaandoening
- Het woord eczeem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "eczeem" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "eczeem" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ eczeem op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be