Naar inhoud springen

doorschijnen

Uit WikiWoordenboek

(klemtoonhomogram)

  • door·schij·nen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorschijnen
scheen door
doorgeschenen
klasse 1 volledig [A]

[A] dóórschijnen

  1. inergatief met kracht schijnen, zodat het licht zichtbaar is ondanks wat tussen lichtbron en waarnemer bevindt
  2. inergatief (figuurlijk) duidelijk kenbaar worden
  3. inergatief blijven schijnen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorschijnen
doorscheen
doorschenen
klasse 1 volledig [B]

[B] doorschíjnen

  1. overgankelijk overal beschijnen
  2. overgankelijk van een kant zo sterk verlichten dat het licht aan de andere kant nog zichtbaar is
  3. inergatief licht doorlaten