dokkeren
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- dok·ke·ren
Woordherkomst en -opbouw
- klanknabootsing [1]
Werkwoord
dokkeren [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
dokkeren |
dokkerde |
gedokkerd |
zwak -d | volledig |
- (met een fiets) stuiteren over kasseien; geluid maken met wielen over een oneffen weg
- ▸ Nog een laatste keer dokkeren over de steentjes, nog een laatste keer diepgaan. Want zo hoorde dat nu eenmaal.[3]
- ▸ Wie eenmaal met eigen ogen de stenen schots en scheef heeft zien liggen, kan zich misschien een beetje een voorstelling maken van de pijn die het moet doen om op twee smalle bandjes over de boerenweggetjes te dokkeren.[4]
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord dokkeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dokkeren" herkend door:
31 % | van de Nederlanders; |
44 % | van de Vlamingen.[5] |
Verwijzingen
- ↑ dokkeren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Beste voorbereiding voor Ronde van Vlaanderen is niet in Vlaanderen” (31-03-2015), Tubantia
- ↑ Weblink bron “Stuiteren over de roemruchte kasseien” (05-04-2016), Tubantia
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be